Toemaak als meststof in relatie tot de stad Gouda
Kleipijpen tussen de stadscompost
16e/17e eeuwse spinsteentjes aangetroffen in het toemaakdek van de polder Stein
Voor de uitvinding van kunstmest was dierlijke mest een schaars goedje. Op het boerenbedrijf werden veel minder koeien en varkens gehouden dan tegenwoordig. Eerder was er sprake van een flink mesttekort en graslandpercelen die het verst van de boerderij af lagen werden nauwelijks of helemaal niet bemest. Vandaar dat er in de loop der eeuwen, ook in West-Nederland, een groot areaal aan schraallanden is ontstaan. Daarvan is nu in Nederland nog maar een klein deel is overgebleven als reservaat. De blauwgraslanden in de Meije nabij Zegveld is daar een mooi voorbeeld van. Op de wel regelmatig bemeste graslanden werd soms toemaak gebruikt. Toemaak is het overblijfsel in de bodem van een mengsel van slootbagger en stalmest maar er werd ook stadsafval in verwerkt. Het stadsafval bestond uit menselijke uitwerpselen die werden verzameld in combinatie met huishoudelijk afval dat werd weggegooid. En juist dat stadsafval in het toemaakdek is archeologisch interessant. Door de bemesting met zowel dierlijke mest als stadsafval heeft zich in de bovenste 20 cm van grasland een zgn. toemaakdek ontwikkeld.
Schouwbaggeren
In mijn jeugd gebeurde het baggeren nog grotendeels met de hand, en je kunt het je nauwelijks meer voorstellen maar wel een feit is dat het vervenen van de Reeuwijkse Plassen ook grotendeels in handkracht met de baggerbeugel is uitgevoerd. Slagturven heette dat waarbij men met een speciale baggerbeugel het veen laag na laag van de bodem onder water vandaan schraapte. Bagger maakte, tot dat kunstmest in zwang kwam, als meststof. een belangrijk onderdeel uit van de "mestboekhouding" op het agrarisch bedrijf. Boeren die over veel bagger en mest beschikten waren zelfs welvarender dan boeren die maar weinig mest hadden. Boerenknechten en daggelders waren in de wintermaanden druk in de weer met het "schouw baggeren" van (brede) sloten. De vele brede sloten in de graslandpolders rond Gouda zijn in de loop der eeuwen wellicht zo breed geworden door het vele schouw baggeren, dit in combinatie met het illegaal vervenen van oeverranden voor eigen turfwinning. Smalle sloten werden vanaf de kant uitgebaggerd. De sloten waren ten tijde dat men regelmatig baggerde goed op diepte en het water helder. Bagger was zo'n belangrijk product dat er soms ruzie over werd gemaakt. De scheiding van graslandpercelen lag in het midden van sloten en bij het baggeren wilde men nog wel eens de baggerbeugel over het midden van de sloot in het water van de buren laten plonsen om op die manier wat extra bagger te kunnen binnenhalen. Als de schouw vol was, en men baggerde net zolang door tot de schouw nog maar net boven water uitstak, dan werd de bagger aan de rand van de sloot op een staal gezet waarbij men een speciale houten hoosschop gebruikte. De dunne bagger kon dan met de daarvoor speciaal ontwikkelde schop meters ver weg gehoosd worden op de verzamelplaats die dus staal genoemd wordt. Als de bagger was ingedroogd werd er varkensmest of ruige stalmest aan toegevoegd. Ook die mest werd meestal per schouw aangevoerd vanaf de boerderij. Vervolgens werden bagger en mest gemengd en werd de mest over het grasland verspreid. Tot aan de 2e wereldoorlog gebruikte men ook stadscompost om door de bagger te mengen. Het beschreven proces is eeuwenlang toegepast waardoor er een zogenaamd toemaakdek is ontstaan. Restanten van dit toemaakdek zijn goed terug te vinden in de bovenlaag van graslanden. Vooral molshopen geven regelmatig wat van de ondergrondse geheimen prijs zoals pijpenkoppen, aardewerkscherfjes en nog veel meer.
Transport van het stadafval
Met name in molshopen kan je daar overblijfselen van vinden in de vorm van pijpenkopjes, aardewerkscherven, spinsteentjes en nog veel meer. Het toepassen van stadsafval in toemaak is al vroeg begonnen. Een belangrijk concentratiegebied met stadafval is het graslandgebied rondom de stad Gouda in het Groene Hart. De vondst van middeleeuwse scherven bewijst dat er reeds voor de 16e eeuw stadsvuil werd toegepast. De hoeveelheden stadsafval die in de eeuwen daarna als toemaak werden toegepast zijn enorm gegroeid. Grote vondsten van stadsafval zijn gedaan bij de aanleg van recreatiegebieden zoals de Goudse- en Reeuwijkse Hout, bij het bouwrijp maken van woonwijken (o.a. polder Bloemendaal) en het uitbaggeren van sloten. Door de vele vondsten in de polders rondom Gouda is een goed beeld ontstaan van wat er allemaal aan stadsafval in het toemaakdek terecht gekomen is.
Stadsafval werd per zeilboot aangevoerd vanuit steden naar overslagplaatsen en vervolgens weer per schouw of paard en wagen verder getransporteerd naar graslandpercelen. Bekend is dat schepen die turf ophaalden in gebieden waar verveend werd als retourlading stadsafval vervoerden die weer werd afgezet om landerijen te bemesten. De vader van voormalige boer Arie van Spengen (woonde op de historisch belangrijke boerderij Wiltenburg) uit Reeuwijk wist zich tijdens een gesprek zo rond 1980 nog goed te herinneren dat er op zijn land grenzend aan de Kalverbroekplas ook zo’n overslagplaats lag waar scheepjes uit Gouda tot aan de 2e wereldoorlog nog afval brachten. Hij vertelde dat het stadsafval naast de waardevolle meststof soms ook ijzer, glas en stenen bevatte. Dit was ongewenst om op het grasland aan te brengen. De daggelders haalden het metaal en andere niet bruikbare grotere voorwerpen er uit. Het metaal was voor de daggelders en die verkochten het weer door aan een oud ijzer handelaar. Het glas en grotere stenen werden uit het stadsafval gesorteerd en gebruikt om op te hogen, voor drainage of om slootkanten te verstevigen.
Poppenkopjes van porselein. Omstreeks 1900.
Aangetroffen in het toemaakdek.
18e eeuwse kleipijp. Ter ere van de Vrijmetselarij.
Bodemvondst: in een molshoop in de polder Willens bij Gouda.
18e eeuwse kleipijp. Vervaardigd ter ere van het Koninklijk Huis van Oranje. Bodemvondst: polder Bloemendaal bij Waddinxveen
19e eeuwse hoornpijp met een zwijnenkop. Vervaardigd door de Goudse pijpenmaker: B. van der Maas. Omstreeks 1860.
Kleine voorwerpen zoals spinsteentjes, pijpenkoppen en scherfjes van glas, aardewerk en pijpenklei kwamen wel in de toemaaklaag terecht en worden daarin teruggevonden, meestal in een molshoop of als sloten worden uitgebaggerd.
Veel huishoudens in Nederlandse steden gebruikten in vroegere eeuwen om van hun afval af te komen een beerputsysteem. In die beerputten zijn bij archeologisch onderzoek vele gestapelde lagen huishoudelijk afval gevonden die in een reeks van eeuwen was aangebracht. In de oude binnenstad van Gouda zijn tot nu toe, hoogst opmerkelijk, geen beerputten aangetroffen. Het ontbreken ervan is onduidelijk. Een reden zou kunnen zijn het unieke schuursysteem wat Gouda eeuwenlang heeft gehanteerd met zijn grachten om het stadswater te verversen. Water inlaten vanuit de rivier de Hollandse Yssel bij vloed, en af laten lopen bij eb was een zeer efficiënte en goedkope manier om drijvende en in het water zwevende afvalstoffen snel kwijt te raken. Verondersteld kan worden dat de aanwezigheid van dit (unieke) schuursysteem een reden geweest kan zijn voor het ontbreken van beerputten. Wel moesten de grachten regelmatig worden gebaggerd om te voorkomen dat door het vele huishoudelijke (en vermoedelijk ook industriële afval) wat in de grachten werd gegooid, de vaardiepte zou dichtslibben. Aannemelijk is, dat dit gebaggerde materiaal in graslandpolders rondom Gouda is gebruikt als toemaak. En dat er grote hoeveelheden afval in de grachten werd gestort bleek bij de demping van de Raam in de 60er jaren van de 20e eeuw. Vooraf gaande aan de demping werd de aanwezige dikke modderlaag verwijderd. In de modderlaag zat een uitzonderlijke grote hoeveelheid huishoudelijk- en industrieel afval afkomstig van de Goudse aardewerk- en pijpenindustrie uit de 17e t/m 19e eeuw.
Meer lezen over het begrip toemaakdek klik op: https://www.groenehartfotografie.nl/goudse-kleipijpen/50-jaar-zoeken