Ruis-rietvoorns, kokerjuffers en een koddebeier in de polder Stein
Vissen met de hengel in de polder Stein gelegen ten noorden van Haastrecht was in mijn jeugd niet geheel zonder risico, en zeker als je niet over een vergunning beschikte. Die hadden we ook niet, want dat was zonde van het geld. Wie kwam er nu achter in de polder controleren of je een visvergunning had, gingen we van uit. Maar in die jaren had je toch fanatieke overheidsdienaren, die zich bezig hielden met het opsporen van dit soort vergrijpen. De prioriteiten van het politiekorps lagen nog niet bij verkeer, drugs, winkeldiefstallen, terrorismebestrijding en dienstroosters opstellen. De toenmalige koddebeier afkomstig uit de Gemeente Reeuwijk (omdat de polder Stein daar toen nog in zijn geheel onder viel), had nog wel tijd om als een soort Sherlock Holmes gekleed de polder in te trekken op zoek naar overtreders. Daar hadden wij meer dan eens last van. We waren weer eens aan het vissen in de hoofdweteringen langs de Tiendweg, die in directe verbinding staan met het gemaal Stein, dat overtollig water loost op de gekanaliseerde Hollandse Yssel.
Mooie brede weteringen aan weerszijden van de Tiendweg, prachtig viswater tot aan de
strenge winter van 1962/63..
We ontmoetten een manspersoon in een regenjas, die ook stond te vissen. We raadden hem aan om ergens anders te gaan vissen. Deden dit goedbedoeld vanuit onze ervaring dat je op het door hem gekozen plekje nooit fatsoenlijk beet kreeg. Inmiddels waren wij een heel stuk verder gelopen, tussendoor hier en daar onze dobber uitwerpend. Onze favoriete manier van vissen was al lopend te vissen, waarbij we de vis opzochten, en dan vooral scholen ruisvoorn, die graag tussen de waterplanten vertoefden. Als je dan zo’n school aantrof konden er, voordat de zaak flink verstoord was door het geplons bij het aanslaan en uit het water ophalen flink wat ruisvoorns worden bemachtigd. De rest van de school ruisvoorns was dan inmiddels zo gealarmeerd dat ze hun heil elders zochten.
Rietvoorn ook wel ruisvoorn genaamd. Kenmerk de mooie rode vinnen.
Wij dan opnieuw in de achtervolging. Als dat niet lukte dan gingen we elders op zoek naar een nieuwe school ruisvoorns. Tussendoor ving je ook andere vissoorten zoals baars en af en toe een zeelt, maar die kon je beter vangen met de plomphaak met een vette worm eraan en dan vissend tussen het kroosdek. Daar zaten ze graag onder. Stein was tot aan de extreem strenge winter van 1962/63 een geweldige vispolder. Mooi helder water met waterplantenvegetaties en de sloten mooi op diepte. Jammer genoeg is in die winter vrijwel de volledige visstand doodgevroren. Na de vorstperiode dreven er honderdduizenden dode vissen in de polder waaronder snoeken van wel 1,25 meter lang. Soms waren we niet helemaal de enigen die in Stein visten. Er was tot aan het midden van 60er jaren regelmatig een broodvisser actief. Zijn bijnaam in ons dorp was Mops. Uitzetten van glasaal deed hij jammer genoeg niet en dat vonden we wel jammer. Paling zat er niet veel in de polder Stein. De palingen die we sporadisch aan de haak kregen hoorden eerder in het meer van Loch Ness thuis. Het waren grote dikke exemplaren, die zo tegenhielden dat je ze meestal verspeelde en dan je vistuig kwijtwas. Als je er al een op de kant kreeg dan moest die eerst dagen in het leidingwater doorbrengen om er de grondsmaak enigszins van af te krijgen. Alle gevangen vissen, op paling na, werden weer keurig teruggezet. We waren in die tijd al zo ver, dat soortbehoud bij ons voorop stond.
Nog een hengelaar op een tegel afgebeeld.
Datering ca. 1750
Antieke tegel met de voorstelling van een hengelaar
Datering: ca. 1850. Productieplaats: Utrecht
Afkomstig uit een oude afgebroken boerderij in Driebruggen
Inmiddels had de hengelaar met regenjas ons weer ingehaald en wij konden hem vol trots laten zien dat we, met gebruikmaking van ons bijzondere visvoer, "kokerjufferaas", wel hele goede vissers waren door de ene na de andere flinke ruisvoorn uit het water te slingeren. Aan kokerjufferaas kwamen we door krabbenscheerplanten uit het water te halen. In die tijd was er aan krabbenscheer (in de streek kaarten genoemd) geen gebrek want veel sloten in Stein waren volledig begroeid met deze waterplant.
Krabbescheersloot in de polder Stein. Op de achtergrond de torenspits van de
Nederlands Hervormde kerk te Haastrecht
Aan de onderkant bij de de wortels hingen de kokerjufferhuisjes, soms wel tien stuks aan een plant. Je moest een krabbenscheerpol heel voorzichtig uit het water halen. Deed je dat te snel dan lieten de kokerjuffers zich van de plant afvallen. Om er mee te kunnen vissen moest je de kokerjuffer eerst uit het huisje pulken (huisjes waren gemaakt van puntkroos). Daar moest je in getraind zijn. Voor een goed resultaat was het absoluut noodzakelijk om de larve van de schietmot niet te beschadigen. Kokerjufferaas was ons geheime wapen. Wij noemden het stokaas. Er waren wel dagen dat de vis nergens in beet. Niet in wormen of in brood. Dan brachten we ons geheime wapen in stelling want met kokerjuffers deden ze het nog wel. We hadden er dan lol in om andere vissers te laten zien dat wij hele goede vissers waren. Maar dat kwam natuurlijk omdat wij met kokerjuffers visten en de meeste vissers wisten zelfs niet van het bestaan af. Dat wilden we uiteraard ook graag zo houden. Maar op een gegeven moment was het afgelopen met de kokerjuffers. Door het inlaten van vervuild rivierwater uit de Hollandse Yssel werd de schietmotsoort die specifiek op krabbenscheer huisde zeldzamer en zeldzamer om vervolgens helemaal te verdwijnen.
Kokerjuffer en schietmot. Met de rups uit het huisje werd gevist.
Wij noemden dit stokaas.
Huisje van de kokerjuffer
Knobbelzwanen in krabbescheersloot
De hengelaar kon ons succes van de ene na de andere ruisvoorn vangen blijkbaar niet erg waarderen. De man ontpopte zich en maakte zich kenbaar als bezoldigd politieambtenaar van het Korps Gemeentepolitie. We werden gevraagd om onze vergunningen te laten zien , maar die hadden we niet, geen van drieën. Het eindresultaat was er dan ook naar. Een verbaal voor mijn ene vriend, wat hem uiteindelijk op een boete van vijf gulden kwam te staan, en een waarschuwing voor een andere vriend en mijn persoon, omdat we nog geen zestien jaar waren.