Schraallanden in het Groene Hart rond Gouda-Reeuwijk

Verhaal over de vegetatiekenmerken en voorkomen van blauwgrasland, schraalland en vochtig grasland in reservaten


Inleiding

Tot aan de 2e wereldoorlog kenmerkte  het agrarisch gebied in het Groene Hart zich door het voorkomen van een uitgestrekt areaal aan natte schraallanden en blauwgraslanden. Alleen al voor de Krimpenerwaard b.v. is berekend dat een fors deel (zo'n 10.000 hectare) toe te schrijven was als puur blauwgrasland en schraalland. De benaming voor dit type grasland staat voor graslanden die (eeuwenlang) niet of amper werd bemest. Een ander kenmerk van blauwgrasland is de relatief hoge grondwaterstand met een goede waterkwaliteit met aanstroming van kalkrijk water. Door het achterwege laten van bemesten werd de venige bodem in de loop der eeuwen steeds schraler. De vegetatie die daar op groeide viel vegetatiekundig bezien in de categorie blauwgrasland. Blauwgrasland kenmerkt zich door het voorkomen van tal van zeggensoorten gebonden aan voedselarme bodems samengaand met een fors aantal rode lijst plantensoorten als Spaanse ruiter, klokjesgentiaan, orchideeënsoorten, moeraskartelblad, kleine valeriaan en nog veel meer plantensoorten welke thans zeldzaam zijn of vrijwel verdwenen. 

Na de 1e wereldoorlog begon de landbouwkundige intensivering waardoor veel van het blauwgrasland langzaam maar zeker veranderde in nat schraalland en vochtig grasland waarin nog slechts een beperkt aantal soorten kenmerkend voor blauwgrasland domineerden. Ook in het poldergebied rond Gouda-Reeuwijk heeft dat plaatsgevonden. De intensivering is zo drastisch doorgegaan dat er momenteel nog nauwelijks gesproken kan worden van nat schraalland dat in zijn oorspronkelijkheid is overgebleven. Alleen in natuurreservaten zoals schraallanden langs de Meije, reservaat van Staatsbosbeheer ter grootte van ca. 20 hectare, komt schraalland nog voor zoals het er vroeger uit zag. Er zijn in dit reservaat van Staatsbosbeheer op verschillende plekjes nog stukjes te vinden met goed ontwikkeld blauwgrasland. Maar ook in dit reservaat moet veel moeite gedaan worden om de bestaande natuurwaarden overeind te houden.

Onderstaand ga ik wat verder in op de verschillende begrippen.


Vegetatiekundige begrippen


Blauwgrasland

Blauwgraslanden zijn onbemeste, één keer per jaar gehooide graslanden die 's winters plasdras staan en 's zomers oppervlakkig uitdrogen. Ze danken hun naam aan de aspectbepalende blauwachtige kleur door de aanwezigheid van soorten als Pijpenstrootje, Blauwe zegge, Zeegroene zegge, Blonde zegge, Tandjesgras en Blauwe knoop. Blauwgraslanden kunnen echter ook bruin ogen door de aanwezigheid van mossen en soorten als biezenknoppen. Vertegenwoordigers op minerale bodems zijn veel bloemrijker dan hun tegenhangers op meer venige bodem. Blauwgraslanden komen voor op onbemeste, matig zure tot neutrale, vaak venige en/of lemige bodems met gebufferd grondwater. In de winter mag het waterpeil boven het maaiveld reiken, maar er mag geen overstroming met voedselrijk water plaats vinden. In de zomer drogen de standplaatsen oppervlakkig uit. 

Nat schraalland

Nat schraalland is, net als vochtig hooiland, zeer oud boerengrasland. Nat schraalland is echter minder productief en de bodem is heel slap. De graslanden zijn daardoor slecht toegankelijk, ze kunnen ’s winters onder water staan maar zullen ’s zomers oppervlakkig uitdrogen. Door jaarlijks te hooien blijft het voedselarme karakter behouden. De variatie in de graslanden is groot. Blauwgraslanden en kleine zeggenvegetaties worden tot nat schraalland gerekend. Nat schaalland kwam in het verleden algemeen voor in de grote veengebieden van Friesland, Holland en Utrecht. Uit oude beschrijvingen blijkt dat het ging om een combinatie van blauwgrasland met zeggenvegetaties. Deze blauw getinte graslanden kwamen voor met door pijpenstrootje, moerasstruisgras of echte witbol gedomineerde graslanden. Nat schraalland komt vaak in oude, maar vaak kleine reservaten voor en zijn daarom zeer gevoelig voor ingrepen in de omgeving. Verdroging, verzuring en vermesting zijn de belangrijke bedreigingen voor nat schraalland. De graslanden worden doorgaans niet bemest.

Vochtig grasland/hooiland

Vochtig hooiland komt voor op natte veen- en kleibodems met een redelijke draagkracht. Het gaat om bloemrijke graslanden, vaak geel van soorten als grote ratelaar, gewone roklaver,  moerasrolklaver, scherpe boterbloem, kruipende boterbloem en dotterbloem. Vochtig hooiland is minder zeggenrijk dan nat schraaland. Ze zijn nu niet meer interessant voor boeren door hun lage productie en eiwit-arm gewas, maar ze behoorden ooit tot de betere graslanden. Vochtige hooilanden zijn door ontginning, ontwatering en bemesting zeldzaam geworden. Deze graslanden worden jaarlijks gehooid, soms twee maal al dan niet met extensieve nabeweiding. De graslanden worden doorgaans niet bemest. Om verzuring tegen te gaan kan, bij uitzondering, ruige stalmest of bekalking toegepast worden.


Blauwgrasland Veerstalboezem in de Krimpenerwaard

De voormalige boezem van dertien hectare is in 1955 aangekocht door de Stichting Het Zuid-Hollands Landschap. De boezem is een van de laatste gebieden in de Krimpenerwaard waar de vegetatie grotendeels bepaald wordt door plantensoorten die kenmerkend zijn  blauwgrasland en schraalland. Onbemest en maar een keer of hooguit twee keer per jaar wordt gemaaid. Een belangrijk proefschrift over dit vegetatiekundig belangrijke gebiedje is geschreven door Professor Arie Scheygrond in de dertiger jaren van de vorige eeuw. Hij is er op gepromoveerd waardoor bescherming van dit gebied heeft plaats gevonden. Om de opslag van bomen te voorkomen worden jaarlijks zaailingen door vrijwilligers getrokken. Heb het gebied in het verleden diverse malen bezocht. De orchissoorten grote muggenorchis en welriekende nachtorchis waren de trekpleisters van het gebied in die periode. 

Fotografisch kijkje in het reservaat Veerstalboezem vanaf de zuidkant.


Grote muggenorchis bloeiend

Welriekende nachtorchis bloeiend


Over het ontstaan en de ontwikkeling van de vroegere blauwgraslanden

Blauwe zegge

Vlozegge

Op de zo rond 1000-1200 ontgonnen veenmoerassen in het Groene Hart werd in eerste instantie nog maar weinig  veeteelt bedreven maar (extensieve) akkerbouw. De pas ontgonnen venen lagen nog steeds vrij hoog boven rivierniveau en kenden nog geen probleem van wateroverlast. Die werd zo omstreeks 1400 steeds groter door het steeds verder inklinken van het veen zodat men overging tot het aanleggen van dijken en invoeren van bemaling. De akkerbouw  nam steeds verder af en daar kwam veeteelt voor in de plaats.
In het vlakke veenweidegebied van het Groene Hart was de kweldruk vanouds te laag en de weerstand van het dikke veenpakket te hoog om basenrijk grondwater tot in maaiveld te laten kwellen. In natte perioden kon men vroeger het overtollige regenwater niet snel genoeg afvoeren, zeker niet als het windstil was en de watermolens niet konden draaien. Daardoor stegen de waterstanden en veel veenpercelen overstroomden met basen- en slibhoudend, maar matig voedselarm oppervlaktewater: een mengsel van regenwater, slootwater en eventueel kwelwater. Dit oppervlaktewater was juist voldoende basenrijk en voedselarm om in combinatie met het extensieve beheer wat werd gevoerd de ontwikkeling van blauwgraslanden mogelijk te maken.

Met de komst van stoomgemalen aan het eind van de 19e eeuw werd de waterbeheersing sterk verbeterd, waardoor overstromingen nauwelijks meer voorkwamen. De blauwgraslanden/schraallanden werden weliswaar nat gehouden, maar peilverlagingen in omliggende polders leidden toch tot wegzijging onder dit soort graslanden. Er ontstonden regenwaterlenzen op die percelen, die daardoor verzuurden. Tegenwoordig treedt alleen langs sloten nog wat aanvoer van basenrijk water op, doordat slootwater in droge perioden zijdelings het veen indringt. In veel verzuurde veenweidepercelen is daardoor nog een 1 à 2 meter brede vochtige zone aanwezig met daarin nog een beperkt aantal basen minnende soorten. Om de botanische kwaliteit van schraallanden weer te herstellen is het in deze situatie minimaal nodig dat zo nu en dan weer overstroming met basen- en slibhoudend, maar matig voedselarm slootwater optreedt.


Nat- en vochtig schraalland

Nat schraalland is, net als vochtig hooiland, zeer oud boerengrasland. Nat schraalland is echter minder productief en de bodem is heel slap. De graslanden zijn daardoor slecht toegankelijk, ze kunnen 's winters onder water staan maar zullen 's zomers oppervlakkig uitdrogen. Door jaarlijks te hooien blijft het voedselarme karakter behouden. Bemesting vindt er niet plaats. De variatie in de plantenwereld is in dit soort graslanden erg groot. Kleine zeggenvegetaties worden in de botanische wereld tot nat schraalland gerekend. Het hier en daar nog voorkomende dotterbloemhooiland, een voorbeeld ervan is de voormalige boezem in de polder Stein Zuid, wordt tot vochtig schraalland gerekend die jaarlijks een of twee keer worden gehooid.

Blauwgrasland

Blauwgrasland (Cirsio dissecti-Molinietum) is een associatie die valt te rekenen tot de klasse van de matig voedselrijke graslanden. een bijzonder soortenrijke plantengemeenschap van schraal nat grasland dat voorkomt op voedselarme, natte gronden, overwegend in laagveengebieden (en beekdalen). De bodem mag niet te voedselrijk dan wel te zuur zijn. Ook de vroegere blauwgraslandvegetaties in het Groene Hart waren in hun voorkomen beperkt tot voedselarme gronden met een hoge waterstand; dit in combinatie met extensief beheer. 

Op bodems met een drooglegging van >20 cm komen kensoorten van het blauwgrasland niet of amper voor en zeker niet op agrarisch grasland. Vrijwel al het agrarische graslandgebied in het Groene Hart wat vroeger vrij nat was heeft nu een drooglegging van 30 - 60 cm. Een uitzondering geldt voor de oevers. Veel oevers hebben een steil talud dus vrijwel geen gradiënt van nat naar vochtig.  Oevers die een langzaam oplopend talud hebben ter breedte van zo'n 2 meter zijn geschikt als groeiplaats van moerasplanten.


Oevers die in het recente verleden (en ook nu nog) erg grof gesloot worden met vijzel of slootbak hebben een vegetatie die bestaat uit het blaartrekkende boterbloem-waterpeper type met een fors aandeel liesgras. Deze percelen worden meestal intensief gebruikt.

Oevers die een extensievere vorm van onderhoud hebben zoals via maaikorfbeheer zijn begroeid met grote zeggen, gele lis, waterzuring. De laatste jaren breidt dit vegetatietype zich flink uit. Ook op oevers met agrarisch natuurbeheer. Door het maaikorfbeheer blijven de wortels beter gespaard. Zelf de dotter, vrijwel verdwenen in de polders rond Reeuwijk,  begint in dit soort oevers weer te verschijnen. Maar echte schraallandsoorten heb ik tot op heden nog maar amper spontaan zien verschijnen.

Dotterbloemen

Blauwe knoop


Onderstaand een kort overzicht van een paar gebiedjes rond Reeuwijk met nog bestaande resterende stukjes blauwgrasland/schraalland vanuit het verleden dan wel (op)nieuw ontwikkeld door plaggen en inzaai van inheemse zaden welke in West-Nederlandse natuurgebieden zijn verzameld .


Blauwgrasland/schraalland complex langs de Meije (eigendom/beheer Staatsbosbeheer)

Een kijkje in het reservaat blauwgrasland langs de Meije. Massaal groeiend het witte veenpluis.  Het reservaat heeft een eigen hoogwaterstand t.o.v. de aangrenzende agrarisch graslanden.


Spaanse ruiter (Cirsium dissectum), een typische blauwgraslandsoort en rode lijstsoort.


Het vleesetende plantje kleine zonnedauw. 
Eveneens een rode lijstsoort

 

 

Het blauwgrasland langs de Meije ligt in het laagveengebied ten westen van Utrecht noord-westelijk van het dorpje Zegveld. Het gebied bestaat uit 23 hektare bestaand schraalland en 45 hektare ontwikkelingsgebied wat zich via extensief beheer op termijn ook als schraalland moet gaan ontwikkelen. Het schraalland bestaat voor een belangrijk deel uit vegetaties met hoge natuurwaarden. Met afwisselend stukjes die te typeren zijn als blauwgrasland. Plaatselijk is het blauwgrasland slechts fragmentair ontwikkeld en eerder als schraalland te benoemen. Er komen maar liefst 14 soorten rode lijstsoorten voor. Dat zijn draadzegge, snavelzegge, spaanse ruiter, kleine- en ronde zonnedauw, stijve moerasweegbree, vlottende bies, klokjesgentiaan, waterdrieblad, borstelgras, wateraardbei, krabbenscheer, blauwe knoop en hondsviooltje. Het reservaat heeft een eigen hoogwaterpeil. Vanuit het verleden kan aangenomen worden dat de graslanden van dit reservaat nooit of slechts incidenteel bemest zijn geworden.

Klokjesgentiaal komt nog vrij algemeen voor.
Staat ook op de rode lijst.


Kievitsbloemen en restanten van schraalland in oevers van graslanden polder Stein en Lang Roggebroek (eigendom Staatsbosbeheer)

Moerasviooltje in bloei in de polder Lang Roggebroek.


Zeegroene muur, een moerasplant die je ook niet veel meer tegen komt. In een paar oevers in Lang Roggebroek nog vrij algemeen voorkomend. 

Egelboterbloem. Zelfs deze ooit zo algemene soort die in vrijwel iedere extensief beheerde oever algemeen
was begint zeldzaam te worden.


Een zeer interessant boekje met vegetatiekundige beschrijvingen van poldergebieden in het Groene Hart verscheen in 1965 geschreven door Eduard van der Voo.

Verleden tijd: Botanische juweeltjes

De polders Stein en  Lang Roggebroek kenmerkten zich in het verleden als zeer belangrijk botanisch poldergebied waar de kievitsbloem massaal voor kwam. Om die reden zijn deze polderdelen, nu reservaat van Staatsbosbeheer,  aangewezen als Habitatrichtlijngebied Natura-2000.

In mijn jonge jaren kwam ik er graag in het voorjaar om er de vele duizenden wilde kievitsbloemen te bewonderen. Helaas is daar niet veel meer van over. De kievitsbloem is dramatisch afgenomen. Er wordt met veel energie gewerkt aan een herstelplan om de soort te behouden.

De botanisch rijke oevers in de polder Stein Noord waar tot aan de jaren 70 nog stukjes nat schraalland voorkwamen met o.a. zeldzame soorten als kleine valeriaan, spaanse ruiter, moeraskartelblad, sterzegge, snavelzegge, zompzegge en blauwe zegge zijn door intensivering grotendeels verloren gegaan. Rond de 2e wereldoorlog groeiden er in de polder Stein Noord zelfs nog vele honderden exemplaren Harlekijnorchissen.

Lang Roggebroek was ook belangrijk voor schraallandplanten. Dank zij het boerenbedrijf van Klaas van der Heuvel, die een zeer extensief boerenbedrijf  met melkvee en varkens had en alle beheerwerkzaamheden  over een periode van 40 jaar zo'n beetje allemaal in handkracht uitvoerde.  Dank zij die extensieve bedrijfsvoering  was de biodiversiteit op de percelen groot. In het voorjaar broedden tussen de vele kievitsbloemen aanzienlijke aantallen weidevogels. In diverse oevers groeiden fraaie overblijfselen (relicten) van schraallandvegetaties. Moerasviooltje, sterzegge, blauwe zegge, veenpluis, tormentil, spaanse ruiter en moeraskartelblad kwamen in de oevers vrij algemeen voor. Helaas zijn genoemde soorten gebonden aan voedselarme bodems met een wat hogere grondwaterstand fors afgenomen laten  recente veldwaarnemingen zien.


Botanisch beheer op particulier cultuurgrasland nabij Reeuwijk Dorp 
Tempelpolder door Dirk Vergeer

Bloemrijke geplagde en ingezaaide oeverstrook op perceel Vergeer.

 

 

 

 

Hoge cyperse zegge


In 2000 heeft Dirk Vergeer op een langgerekt graslandperceel gelegen nabij Reeuwijk Dorp ter grootte van ca. 2,5 hectare de overstap gemaakt van agrarisch grasland naar particulier natuurbeheer. Vooraf zijn een aantal werkzaamheden uitgevoerd met als doel om binnen het graslandperceel de terreincondities te verbeteren en meer diversiteit aan te brengen. De belangrijkste ingrepen hebben bestaan uit het plaggen/verlagen van oevers, maken van plasdrasbermen  en graven van nieuwe sloten

Om wat sneller een aantal gewenste doelsoorten te krijgen is op het perceel van Vergeer de keuze gemaakt om over te gaan tot (her)introductie van zaden van schraallandplanten geleverd door BIODIVERS. Het resultaat was dat binnen een paar jaar mooie soortenrijke oevervegetaties ontstonden, zelfs al met de breedbladige orchis erin. Het vegetatiebeheer gericht op verschraling in combinatie met de herintroductie van zaden uit andere natuurgebieden heeft er inmiddels toe geleid dat er al ruim 170 soorten planten voorkomen. Daaronder ook 2 rode lijstsoorten en dat zijn breedbladige orchis en kleine ratelaar. Trosdravik, ook voorkomend, is geen rode lijstsoort maar valt wel in de categorie kwetsbare soorten welke niet algemeen zijn. Met name de geplagde vochtige tot natte oeverdelen herbergen het grootste deel van de gewenste doelsoorten (plantensoorten uit het dotterbloem-echte koekoeksbloem-type). 

Kleverige ogentroost. Hoort eigenlijk niet thuis in dit deel van het Groen Hart. Is met het ingezaaide zaad meegekomen.
Maar is inmiddels al verdwenen of zal dat gaan doen.


Botanisch beheer oevers en graslandjes Reeuwijkse Hout (Groenalliantie SBB Zuid-Holland) via het herintroduceren van schraallandplantsoorten.

Een soort als lage zegge verschijnt als pionier op geplagde voedselarme kale vochtige bodems.


 

 

 

 

 

Het natuur- en recreatiegebied de Reeuwijkse Hout bestaat uit aangeplant loofbos waar afwisselend graslanden tussen liggen. Bij de aanleg zijn op voormalig agrarisch grasland via het afplaggen van de toplaag een paar stukjes schraalland aangelegd. Door het inzaaien van een schraallandmengsel geleverd door BIODIVERS zijn diverse plantensoorten van schrale gronden verschenen zoals dotter, veelbloemige veldbies, blauwe zegge, sterzegge, moeraskartelblad en spaanse ruiter. Ook is er een gagelbosje aangeplant.

De rode lijstsoort moeraskartelblad is via herintroductie weer aanwezig in een stukje schraalland.


Reeuwijkse Hout. Geplagde oeverstrook langs een strook ingezaaid met natuurzaden waaronder echte koekoeksbloem. Foto: 11 mei 2011


Botanisch beheer natuurvriendelijke oevers van agrarische graslanden in polder Oukoop via plaggen en herintroductie planten.

In 2011 is in het noordelijke deel van de polder Oukoop een proefveld aangelegd om te onderzoeken welke methode van natuurontwikkeling de beste kans van slagen biedt, zonder dat er een eenzijdige vegetatie ontstaat waarin Pitrus domineert. Een aantal proefvakken is aangelegd waarin diverse bewerkingen van de bodem worden beproefd en waarin verschillende soorten zaadmengsels zijn aangebracht door BIODIVERS. Ook is geëxperimenteerd  met het aanbrengen van verschillende hoogten van het maaiveld na afplaggen. Alle oevers zijn inmiddels goed begroeid geraakt met kleurige begroeiingen waarin grote ratelaar, echte Koekoeksbloem en moerasrolklaver  sterk opvallen door hun kleurpalet. Opvallend en verheugend is dat het aandeel Pitrus in de ingezaaide oeverdelen niet toeneemt, maar eerder afneemt. Vooral de ingezaaide lage oever grenzend aan het fietspad naar Driebruggen leverde in 2015 een paar leuke verrassingen op. De oever heeft door geringe drooglegging een zeer laag fosfaatgehalte, blijkt  uit recente metingen. Plantensoorten van echt schrale omstandigheden  profiteren daar van. In 2020 werden verschillende minder algemene schraallandsoorten aangetroffen als Veenpluis, Lage zegge, Paddenrus, Moeraskartelblad, en Breedbladige orchis. En dat terwijl op enkele meters afstand, op het midden van het perceel gewoon een productieve grasmat aanwezig is waar de beherende agrariër een redelijke snede gras kan oogsten.

Geplagde oever in de polder Oukoop. Deels zijn vochtige oevers ingezaaid met zaden van plantensoorten die in het Groene Hart thuishoren. Op de foto vallen vooral op echte koekoeksbloem en grote ratelaar. Maar ook grassoorten  zoals reukgras, en kamgras zijn algemeen. 


Foto links: close up van de bloeiaar van reukgras (Anthoxanthum odoratum). 
Foto rechts: close up van bloeiaar van trosdravik(bromus racemosus). Deze grassoort staat op de 
rode lijst als kwetsbaar aangeduid.


Botanisch beheer schraalland Put van Kruijt in de  polder Oukoop 

De Put van Kruijt in de winter. Met op de achtergrond tussen de rietstroken het schraalland.


Omdat de legakkers van dit veenputtencomplex sterk te leiden hadden van afkalving zijn diverse  oevers met palenrijen versterkt, opnieuw aangevuld met veengrond  en lokaal  ingezaaid met een bloemrijk mengsel van het type dotterbloem-echte koekoeksbloem in combinatie met  ruigtkruidsoorten. Een jaarlijks gemaaide legakker kenmerkte zich vroeger als groeiplaats van het vegetatietype veenmos- en haarmosrijk rietland met schraallandsoorten als sterzegge, zwarte zegge  en blauwe zegge, moerasviooltje, spaanse ruiter, pijpenstrootje, tandjesgras, veenreukgras, tormentil. breedbladige orchis en veelbloemige veldbies.
Helaas is deze legakker botanisch sterk verarmd.

Het schraalland gefotografeerd op 5 juli 2013 net voor  en tijdens het maaien.


De bloeiaren van hazenzegge(carex ovalis).


Sterzegge, een kenmerkende plantensoort van vochtig onbemest grasland groeit samen met zwarte zegge en blauwe zegge
nog op een enkel plekje  in een stukje schraalland bij het puttencomplex.


Botanisch beheer schraal(gras)land in de heemtuin in het natuur- en recreatiegebied de Goudse Hout

Het midden van de foto is duidelijk wat blauwachtiger dan de rest veroorzaakt door het dominante voorkomen van een zeggesoort met de naam blauwe zegge (carex panicea).  Blauwe zegge hoort thuis in vochtig schraalland. De meest voorkomende plantensoorten in het blauwgrasland hebben blauwe bloemen of hebben een blauwige glans, zoals de blauwe zegge. Op verschillende plaatsen in ons land wordt geprobeerd dit soort mooie bloemrijke graslanden te laten terugkeren. In de heemtuin in het Goudse Hout is dat succesvol uitgevoerd door de bovenlaag van bestaand veengrasland af te plaggen en diverse soorten natuurzaden kenmerkend voor blauwgrasland uit te zaaien. 

Blauwgraslandje in de heemtuin in het recreatiegebied De Goudse Hout. De foto laat zien waarom dat type grasland blauwgrasland noemde. Op de foto is duidelijk te zien dat het middendeel een beetje groen-blauwig kleurt.


Moeraswederik.

Wateraardbei



Problematiek: Ontbreken zaadbank

 Het is mogelijk om graslanden op veengrond, die door intensief landbouwkundig gebruik in het verleden botanisch sterk verarmd zijn, om te vormen tot schrale natuurtypen.  Door de grote hoeveelheid aan fosfaat in fosfaatrijke bodems is er nog amper de aanwezigheid van doelsoorten in de zaadbank. Ook het ontbreken van populaties plant- en diersoorten in de omgeving van gekozen herstellocaties, beperken doorgaans een succes tot herstel.
Om te komen tot succesvol herstel kan gekozen worden tot het afplaggen van de verrijkte bovenlaag tot op een niveau waardoor een betere vochtvoorziening ontstaat. In verschillende natuurgebieden zoals de polder Oukoop in Reeuwijk en het Reeuwijkse Hout zijn zulke projecten al uitgevoerd. Geplagd zijn stroken grasland liggende langs sloten waarvan de bovenlaag is geplagd over een wisselende breedte van ca. 2 tot 5 meter. 

De natuurtypen die men voor oog heeft gedijen alleen bij lage concentraties voedingsstoffen in de bodem en als de vochtvoorziening voldoende is.


Wel of niet herintroduceren?

Het mooiste is natuurlijk als zgn doelplantensoorten uit zichzelf kunnen verschijnen omdat er nog een goede zaadbank aanwezig is, dit in combinaties met de  juiste terreincondities als bodemsoort en vochtvoorziening. 
De ervaring leert inmiddels dat in de geplagde veenbodems van langdurig gebruikte agrarische graslanden vrijwel geen- tot geen zaadbank meer aanwezig is behalve dan zaadsoorten die behoren tot de zgn probleemsoorten waaronder pitrus. Met het herintroduceren van inheemse zaden verzameld in natuurterreinen in de directe omgeving zijn goede resultaten  te behalen laten inmiddels uitgevoerde projecten  zien. Wel met de voorwaarde dat na het inzaaien het vervolgbeheer ook goed moet worden uitgevoerd.

Biodivers: Bedrijf in Natuurzadenmengsels

Het bedrijf Biodivers uit Oudewater is een specialist in natuurzadenmengsels van inheemse wilde planten. Het bedrijf kweekt en levert inheemse bloemzaden, het verleent adviezen, legt natuurterreinen aan via herintroductie, alsmede verleent adviezen en begeleidt natuurprojecten op het gebied van de wet- en regelgeving (F&F-wet)

De zaden oogst Biodivers op verschillende plaatsen in Nederland. Dat ligt helemaal aan de plek waar een bloem of vegetatie goed gedijt. Op eigen terrein in Oudewater worden kwetsbare en zeldzame soorten gekweekt. Als een van de weinige zadenleveranciers in Nederland oogst Biodivers in natuurreservaten. Onder de klanten van het bedrijf bevinden zich particulieren, overheden en bedrijven

Meer lezen over het hoe en waarom van herintroductie en het bedrijf Biodivers?


Projecten herintroductie gebiedseigen natuurzaden

Doelsoorten na inzaai: resultaat van herintroductie

X = verschenen na inzaai
XXX = Geen herintroductie

Doelsoort Polder Oukoop Puttencomplex Kruijt Oukoop Reeuwijkse Hout Heemtuin Goudse Hout Tempelpolder Reeuwijk Dirk Vergeer Voormalige boezem polder Stein Zuid
Breedbladige orchis x x x x x xxx
Spaanse ruiter xxx x x
Blauwe zegge x xxx x x x
Sterzegge xxx x x x
Lage/geelgroene zegge x xxx x x x
Zwarte zegge x x x
Hazenzegge x xxx x x
Veenmos spec x xxx x x
Haarmos spec x xxx x x
Trilgras x x
Tandjesgras xxx
Borstelbies x
Dotter x xxx x x x xxx
Moeraskartelblad x x
Moeraslathyrus x x
Grote ratelaar x x x x x xxx
Veenpluis x xxx x xxx
Echte koekoeksbloem x xxx x x x xxx
Wilde kievitsbloem x en xxx x x of xxx?
Zeegroene muur x x
Gevleugeld hertshooi x xxx x x x
Blauwe knoop x